‘Gods goedheid is te groot voor het geluk alleen,
zij gaat in alle nood door heel het leven heen.’
Lied 650: 2
We keken naar een klein hoopje mens. Oogjes afgeschermd, blauwe lampen boven hem, een blauw verlicht matje onder hem. Een hoopje mens van nog geen 6 pond. Onze kleinzoon, ter wereld gekomen op vrijdag 31 mei, kreeg enkele uren na zijn geboorte een bloedtransfusie. We leefden tussen hoop en vrees.
Onze zoon was ons voor ons bezoek aan het ziekenhuis tegemoet komen lopen. We spraken niet toen we elkaar zagen, hebben alleen heel stevig geknuffeld. Op Neonatologie begroetten we onze schoondochter. ‘Daar is ie dan,’ sprak ze, haar hoofd draaiend naar haar pasgeboren zoon in het kleine bedje. Op onze tenen liepen we ernaartoe.
En toen zag ik hem en werd ik rustig en blij. Zoveel zorgen en toch… ik werd rustig en blij. Ik zag geen apparatuur, ik zag geen blauwe lampen, ik zag geen maskertje op zijn ogen. Ik zag een prachtig mensje, het mondje van zijn broertje van anderhalf jaar.
In de spannende week die volgde heb ik het mezelf keer op keer afgevraagd. Hoe kon het toch dat ik rustig en blij werd toen ik hem zag. Op vrijdagmorgen spraken we in de Bijbelkring over de betekenis van geloof, over vertrouwen hebben: God, ik snap het niet, maar ik voel me gedragen.
Tineke Vroegindeweij