Preek zondag 11 juni
Preek bij Mat 9, 9-13 en Jes. 53
Gemeente van Jezus Christus,
Een kort stukje staat er voor vandaag op het rooster uit Mattheus. Een paar verzen zijn het maar en ik dacht aanvankelijk, wat valt hier nu over te zeggen voor mensen vandaag. Een leerling wordt geroepen, er wordt gegeten en kort gedebatteerd. Bij een eerst oppervlakkige blik wat mager voor de preek. Ik bleef wel onmiddellijk haken bij het citaat uit Hosea[1] dat Jezus gebruikt in het debat: want barmhartigheid wil ik, geen offers. Bij Hosea las ik de uitspraak net even anders: liefde wil ik, geen offers. Toen ik het nog wat nazocht bleek er een heel scala van woorden schuil te gaan achter die vertalingen. Het gaat over liefde, medeleven, mededogen, zachtheid, vriendelijkheid en barmhartigheid. In dat kleine zinnetje klinkt een wereld mee, een wereld van omzien naar de ander, van vertrouwen, hoop, geloof en liefde. Woorden die nabijheid en betrokkenheid uitstralen. Die nabijheid wordt gezocht, gevraagd maar ook geboden door de Eeuwige.
Na de grote feesten, Pasen en Pinksteren, breekt nu een rustige zomertijd aan in de liturgie van de kerk. Het feestelijke wit is vervangen door groen en dat blijft zo tot advent. Nu zou je dat komkommertijd kunnen noemen, maar dat vind ik een nogal negatieve term. Alsof er nu niets meer te vieren en te beleven valt. Misschien is deze tijd wel heel anders bedoeld. Na de grote ervaringen, breekt een tijd van bezinning aan, een tijd om het leven weer op te pakken en in de praktijk te brengen wat we hebben gevierd. Een tijd om te zoeken naar begaanbare wegen. Een tijd om onderweg van elkaar te leren en het brood te breken als levende herinnering aan wie ons voorging. Een tijd waarin we integreren wat we hebben meegemaakt en het een vast deel van ons leven zal worden. Kort samengevat: een tijd om te leren leven als gelovige? Maar hoe doe je dat?
Toen ik zo opnieuw naar de tekst keek, bleek deze nog steeds weliswaar kort, maar juist in die bondigheid ook veelzeggend. Ik til er wat kleine momenten en gedachten uit.
Mattheus de tollenaar wordt geroepen. Dit stukje volgt op het prachtige verhaal van de 4 vrienden die hun verlamde maat bij Jezus brengen en die hem laat opstaan. Bijna achteloos wordt vermeld dat Jezus Mattheus bij zijn tolhuis zag zitten, hem aanspreekt en wonderlijk: Mattheus volgt. Nu zijn tollenaars in Jezus’ dagen niet de meest favoriete mensen. Ze worden gezien als heulend met de bezetter en niet zelden knepen ze de bevolking uit voor eigen gewin. Over Mattheus wordt niet verteld wat voor soort tollenaar hij was en er wordt geen oordeel over hem geveld. Jezus vraagt hem slechts te volgen, en hij staat op en gaat. Een onvoorstelbaar keerpunt in zijn leven, een ommekeer. Hij staat op en gaat. Wij kunnen ons daar waarschijnlijk niet zo veel bij voorstellen. Je leven radicaal omgooien wordt door de meesten van ons als onwaarschijnlijk en onverstandig beschouwd. Maar wat gebeurt er nu eigenlijk? Wat mij opvalt in de tekst is dat Mattheus weliswaar zijn tolhuis achterlaat, maar wel in zijn wereld blijft. Want onmiddellijk daarna wordt verteld dat er tollenaars aan tafel zitten bij Jezus en zijn leerlingen. Zijn oude collegae eten dus mee. Wat voor gesprekken zal dat opgeleverd hebben aan die tafel? Hoe ga jij om met het feit dat je niet gepruimd wordt door de bevolking? Of misschien wisselen ze wel tips uit om zo veel mogelijk te verdienen? Misschien delen ze hun eenzaamheid met elkaar. Het wordt ons niet verteld, maar opvallend is het wel dat Mattheus nog steeds midden in zijn vertrouwde wereld rondgaat, ook al zit hij niet meer in het tolhuis. Geloven is dus geen vlucht uit de wereld, je leeft niet met je rug naar de werkelijkheid toe, maar wordt als het ware midden in die wereld geplaatst. Het gebeurt gewoon, hier in je straat, in je dorp, op de plaats die je thuis noemt. Geloven is geen vlucht uit de werkelijkheid, geen hemelbestorming, geen eind goed al goed en ze leefden nog lang en gelukkig, maar gewoon midden in de wereld je spoor trekken.
Maar hoe doe je dat?
De Farizeeërs veroordelen Jezus vanwege zijn gezelschap, tollenaars en zondaars, gewone mensen die met vallen en opstaan hun hoofd boven water proberen te houden. De vrome Farizeeërs houden zich verre van deze mensen, met dit volk gaan ze niet om. Die wonen in andere wijken, die leven een ander leven, waar zij zich als religieuze toplaag niet mee ophouden. Er ligt een duidelijke scheidslijn in hun leven, die aangeeft met wie je wel en met wie je niet omgaat. Wereldmijding zou je dat kunnen noemen. Wij zijn niet zoals zij! Wij leven in onze veilige kring van gelijk gestemde zielen en weten hoe we als gelovigen horen te zijn. Het heeft misschien een bepaalde veiligheid, om je te omringen met mensen die zijn zoals jij, maar tegelijkertijd roept het bij mij het beeld op van een burcht. We zitten knusjes bij elkaar, de loopbrug is opgetrokken en de haaien zwemmen in de slotgracht. We zijn onder ons, er kan ons niets gebeuren. Geloven op een eiland van soortgenoten is waarschijnlijk best gemakkelijk, maar ongelofelijk klein. Het beperkt je blik op wat er allemaal te zien is voorbij je vertrouwde horizon.
Jezus geeft zelf antwoord op de vraag die de farizeeërs stellen aan de leerlingen over zijn tafelgezelschap. Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, zieken wel. Maar wie zijn hier nu eigenlijk ziek? Wie is de zondaar? Wie de huichelachtige tollenaar? Wie leeft een beperkt leven? Wie heeft oog voor zijn naaste? Jezus kiest voortdurend voor de omgang met hele gewone mensen. Midden in de wereld, midden in de weerbarstige werkelijkheid van goed en kwaad, trekt hij een spoor. Deelt hij brood en wijn met wie daarnaar verlangt. Veroordeelt zijn tafelgenoten niet, maar is ruimhartig in de ontmoeting.
Hij confronteert zijn critici met het eenvoudige vers: barmhartigheid wil ik en geen offers. Hij daagt hen uit daarover na te denken. Wat betekent dat voor jullie? Voor mijn tafelgenoten, voor Mattheus?
Barmhartig leven omdat de Eeuwige barmhartigheid als naam draagt. Zoals we het zo mooi verwoord hoorden in de Jesaja lezing van vanmorgen. Als alles is stuk gelopen en het volk zich voortdurend heeft uitgeleverd aan vreemde goden, klinken die troostrijke woorden: ik heb gezien wat ze deden, maar toch zal ik hen genezen, hen leiden en vertroosting schenken. De Eeuwige kan het niet laten om te zien naar zijn mensen, want barmhartigheid is hem op het lijf geschreven, is zijn identiteit. Dat hele scala van liefde klinkt er in mee: medeleven, aandacht, nabijheid, rechtvaardigheid, vriendelijkheid, zachtheid, barmhartigheid.
Geloven is niet een vlucht uit de wereld, naar een veilig en knus onderkomen, maar is midden in deze wereld gestalte geven aan een leven van barmhartigheid. Is je elke morgen realiseren dat je er mag zijn, als een mens onder Gods zon, als een kind van de Eeuwige.
En dat ongelofelijke besef, delen met wie naast je staat. Gewoon eenvoudigweg je brood breken en doorgeven. De beker rond laten gaan, in het vertrouwen dat iedere daad van barmhartigheid deze wereld mooier kleurt. Geloven heeft te maken met het diepe besef dat we elkaar nodig hebben, als naasten, als mensen die er voor elkaar durven te zijn.
Lieve gemeente, In deze groene tijd mogen we niet alleen ons brood en onze wijn met elkaar delen, maar ook onze liefde, onze zorgzaamheid, onze betrokkenheid op elkaar en op de mensen die op onze weg worden gezet. Leven midden in deze wereld, met open ogen en een open hart. Barmhartig de ander aanzien en onze vooroordelen loslaten. Als we ons niet terug willen trekken in de veilige burcht van ons eigen gelijk, worden we uitgenodigd midden in de wereld te staan, met alles wat we mooi en geweldig vinden, maar ook met alles wat donker en moeilijk is. En daar midden in die wereld aanschuiven aan de tafel, de tafel die wordt bereid voor allen die zich willen toevertrouwen aan die barmhartigheid. Dan is het niet moeilijk om even in te schikken, om te voelen dat we allen leven van Gods liefde. Zijn barmhartigheid mag ons handelsmerk zijn, de grondtoon zetten voor ons leven, midden in de wereld, vandaag en alle dagen die komen.
[1] Hosea 6,6: Want liefde wil Ik, geen offers.