Mama aarzelde maar de vierjarige niet. ‘Mama, alsjeblieft, mag het?’ Ze wilde zó graag logeren bij opa en oma. ‘Oké,’ ging mama overstag, maar dan wel eerst een zelftest.’ Inmiddels weten ook vierjarigen niet beter, testen hoort bij het leven. Glunderend had ze al diverse diploma’s aan opa en oma laten zien. Dit keer bleek echter, tot haar grote schrik, de zelftest positief. Nog voor iemand kon reageren, vloog ze naar de voordeur om vervolgens stokstijf op de deurmat te blijven staan, ver weg van iedereen. De tranen sprongen in oma’s ogen. Een hummel van vier die zichzelf afzondert… Dat is niet zo het hoort. Natuurlijk werd ze opgevangen door papa en mama en natuurlijk mocht ze ’s avonds in het grote bed kruipen toen ze huilend wakker werd.
Afstand houden, afspraken afzeggen, elkaar ontwijken, niet knuffelen. Het voelt niet als het echte leven, maar ‘we doen het ermee’ (hoor ik mezelf nogal eens zeggen). ‘Het echte leven’ voert me terug naar de huiskamer van Swinhove, november 2017. Het was er vol toen ik aankwam die ochtend. Vol met rolstoelen en dik aangeklede mensen, klaar om ‘lekker naar buiten’ te gaan. Mijn schoonmoeder zat stilletjes aan tafel, in zichzelf gekeerd, een trieste blik. Ze hoorde (nog) niet bij de club die ging wandelen en voelde zich buitengesloten, als een kind dat niet op een verjaardagsfeestje wordt gevraagd. ‘Maar nu ben ik er toch ma, wij zijn nu toch samen?’ Ze had flauwtjes geglimlacht, ‘Ja, daar ben ik je wel dankbaar voor, maar dat is niet het echte leven.’
Haar echte leven was de huiskamer in het verzorgingshuis geworden. Daar moest het goed voelen, dan pas was het fijn bezoek te hebben. ‘Ik ben ook zo’n halfpoot hè, de ene helft van me denkt, nou, ga maar hoor, prima, ik zit er eigenlijk ook niet echt op te wachten, maar toch… Ik ben een zeur hè? Ik moet gewoon vertrouwen hebben, dat had mijn vader ook altijd.’
Na het kopje koffie gingen we naar buiten. En buiten, in de natuur, fleurde ze op zoals altijd. In het parkje wees ze een struik aan met witte bolletjes, ‘Wat staat dat er leuk bij zeg.’ Elk rondje weer viel hij haar op. Later thuis had ik de struik gegoogeld. Een Bieenkorf, ‘een inheemse struik die je nogal eens in openbaar groen en plantsoenen ziet opduiken. Gemakkelijke plant die niet veel eisen stelt.’
Weer in de huiskamer haakte ze in op een gesprekje van de verzorging. Haar last leek minder. Toen ik de huiskamer uitliep, hoorde ik haar zeggen: ‘Ja, dat is mijn schoondochter, ze is altijd goed voor me.’
Tineke Vroegindeweij