Vier kaarsen brandden op een adventskrans. Het was stil…
Zo stil dat te horen was hoe ze begonnen te praten.
De eerste kaars zuchtte en zei: “ik heet VREDE. Mijn licht straalt maar de mensen hebben geen vrede. Ze willen mij niet.” Zijn vlam werd steeds kleiner en doofde uit.
De tweede kaars flakkerde en zei: “Ik heet GELOOF. Maar ik ben overbodig. De mensen willen niets meer van God weten. Het heeft geen zin meer dat ik brand.” Een zuchtje wind blies de tweede kaars uit.
Zacht en bedroefd sprak de derde kaars: “Ik heet LIEFDE. Ik heb geen kracht meer om te branden. De mensen laten mij links liggen. Ze zien slechts zichzelf, niet de ander die vraagt om liefde.” Het kaarsje flakkerde nog even en ging toen uit.
Toen kwam een kind de kamer binnen. Het kind zag de kaarsen en zei: “Maar jullie moeten toch branden!” Terwijl het kind begon te huilen nam de vierde kaars het woord. “Wees niet bang! Zolang ik brand kunnen we de kaarsen weer aansteken. Mijn naam is… HOOP!”
Tineke Vroegindeweij