‘De liefde zal nooit vergaan.’
1 Korinthe 13: 8
Na de dienst van zondag 9 oktober, schudde Antoinette handen in de hal. Iets wat voorheen gewoon was, is bijzonder geworden. In een prachtige preek eraan voorafgaand, had ze verteld dat iemand een hand geven, een van de dingen was die ze zo gemist had in de coronatijd. De dienst op deze mooie herfstdag stond in het teken van het binnenlands diaconaat: delen, omzien naar elkaar, een hand op een schouder.
De woorden voerden mij terug naar september 2018. Ook toen een prachtige, zonnige herfst. We waren op bezoek bij mijn schoonmoeder in het verzorgingshuis. Op bezoek zijn betekende steeds vaker samen stil zijn. De stilte was nooit beklemmend. Na de koffie maakten we een rondje door het park. We keken naar grote, oude bomen, zagen kastanjebolsters op het pad, madeliefjes in het gras, bloeiende rozen in de perken, eenden in een donkere, heldere vijver.
Later op het terras koesterde ma zich in de zon. Dan sprak ze wel over hoe heerlijk het was om in de zon te zitten en wat we nu moesten doen als het weer dat niet meer toeliet. De loop van de seizoenen ging niet aan haar voorbij. ‘Natuurlijk gaan we dan ook naar buiten ma, dikke jas aan, sjaal om.’
Waarschijnlijk zouden we dan niet zo ‘natuurlijk’ naar buiten gaan en waarschijnlijk realiseerde mijn schoonmoeder zich dat ook, maar ze zei het niet. We wilden elkaar niet kwetsen. Ik had me opstandig gevoeld. Het enige waar ze nog door en door warm van werd, moest blijven, niet álles mocht zomaar worden afgepakt! Het was mijn gevoel. Ma werd niet opstandig. Ze deelde haar verdriet, ze sprak het uit, ze liet je toe, een arm om haar schouder.
Tineke Vroegindeweij