Preek n.a.v. 2 Kon 4 en Marc 1, 29-39
Gemeente van Jezus Christus,
Twee prachtige paasverhalen horen we op deze winterse zondag. Verhalen die ons uittillen boven de donkere en sombere dagen en onze blik weer richten op het licht. Verhalen van twee naamloze, sterke vrouwen die ons laten zien hoe het leven is bedoeld. Het zijn gastvrije vrouwen, die hun deuren openstellen voor wie willen schuilen, maar die tegelijkertijd door hun krachtige vasthoudendheid een voorbeeld kunnen zijn voor ons vandaag.
Twee prachtige paasverhalen. De vrouw uit het verhaal in Koningen is een voorname vrouw uit Sunem, die letterlijk ruimte maakt voor de profeet Elisa. Grappig vind ik het zoals zij het heft in handen neemt, thuis in haar kleine gezin. Geen spoor van onderdanigheid of volgzaamheid, wat vrouwen in de bijbel zo vaak kenschetst, maar heldere doortastendheid in het hele verhaal. Elisa, die wat klungelig overkomt, weet er eigenlijk niet zo heel goed raad mee. Wat zouden we voor haar kunnen doen, voor wat hoort wat, overlegt hij met zijn hulpje. Een goed woordje bij de koning? Beetje lobbyen bij het gezag? De vrouw lacht het weg. Ik woon te midden van mijn eigen volk. Onafhankelijk als ze is, kiest ze ervoor de profeet gastvrijheid te verlenen en daar hoeft ze niets voor terug te krijgen. Haar gastvrijheid hoeft niet te worden terug betaald. Dan komt Gechazi met de oplossing. Een kind. Elke vrouw in vroeger tijden heeft een zoon nodig om haar identiteit te borgen. Je bent immers altijd de dochter van, de vrouw van of de moeder van. Ook daar reageert ze realistisch op. Haar man verdwijnt in de schaduw van het verhaal.
En dan die andere vrouw, uit het evangelie. Ook zij is naamloos en wordt aangeduid als de schoonmoeder van Petrus. Ik zou wel eens willen weten waarom zij met koorts in bed ligt. Ik kan me ook voorstellen dat het een daad van verzet is. Mooi, hoor, die roeping van Petrus, maar wie zorgt er nu voor zijn gezin? Wie zorgt er voor brood op de plank. Prachtig dat hij zijn roeping achterna gaat, maar wat betekent dat nu voor mijn dochter? Verwacht je nu werkelijk dat ik een feestmaal ga aanrichten voor jou en je nieuwe vrienden? Ik krijg het er spaans benauwd van! Hoe moet dat nu verder? Wat zullen de buren wel niet denken?
Jezus raakt haar aan en richt haar op. De koorts wijkt. Ze staat op. Alsof het al Pasen is! Gastvrij stelt ze haar huis open en dient Jezus en zijn leerlingen. Het woord dat daar staat voor dienen is niet het gehoorzaam sloven dat van veel vrouwen door de eeuwen heen is verwacht, maar is hetzelfde woord dat gebruikt wordt voor de engelen die Jezus dienen in de woestijn, het gaat om diakonein, de dienst aan de wereld, aan de kwetsbaren. Dienen zoals vandaag nog te horen is in ons woord diaken. De schoonmoeder van Petrus wordt een volgeling, wordt opgewekt tot een leven in dienst van het evangelie. Wat dat inhoudt? Dat zie je meteen als het avond wordt en de sabbat voorbij is. Haar huis wordt een zoete inval voor wie genezing verlangen, voor wie van hun demonen willen worden verlost. Jezus drukt hen op het hart te zwijgen, niet te vertellen wat er hen is overkomen aan genezing en heling. Zijn tijd is nog niet gekomen. Vroeg in de ochtend trekt hij zich terug om te bidden, om te bezinnen, om tot zichzelf te komen. Want overal zijn er mensen die verlangen naar genezing. Enkelen richt hij op en nodigt hen uit in zijn spoor hetzelfde te doen voor mensen op hun weg. Hij raakt hen aan, zodat zij anderen weer liefdevol kunnen aanraken. Een hand uitsteken, de ander op zijn voeten zetten, gastvrij zijn.
Terug naar de voorname vrouw uit Sunem. De voorspelde zoon wordt geboren, maar blijkt kwetsbaar. De vader brengt hem bij zijn moeder, hij sterft. Daar neemt zij geen genoegen mee. Ze gaat zelf naar de Godsman. Ontroerend vind ik haar voortvarendheid en haar dappere weigering zich bij het bestaande neer te leggen. Met wat hindernissen verschijnt Elisa uiteindelijk ten tonele. Er volgt een bijna magische scene, waarbij hij de jongen de levensadem inblaast. Het lijkt op het verhaal van die eerste mens, die geboetseerd uit klei pas tot leven komt als hij door God zelf wordt beademd.
Twee prachtige paasverhalen. Twee sterke vrouwen die God op hun eigen wijze dienen, die weigeren zichzelf of wie hen liefzijn prijs te geven aan de dood. Die blijven vertrouwen dat er een weg is ook als die lijkt te zijn doodgelopen. Ze leggen zich niet neer bij wat kapot ging en zoeken wegen van leven.
Zo wordt het al Pasen aan het begin van het evangelie en daar in die kamer op het dak in Sunem. Mooi, hoor ik u verzuchten, maar onze ervaringen zijn vaak anders. Wie heeft nog nooit iemand die je lief was verloren aan de dood? Wie is er nog nooit bang geweest dat de nacht maar zou blijven duren en de morgen maar niet komt? Wie heeft nog nooit machteloos met het dekbed over je hoofd gewacht, geroepen, gebeden, maar stuitte op een muur van zwijgen. En waar is God in dit alles? Hoort hij mij? Komt er ooit een morgen waarin ik weer verder kan? Geloven we nog in die nieuwe dag? Dat uiteindelijk het laatste woord zal zijn aan het leven? Aan de toekomst?
Ergens wordt een mens aangeraakt. De koorts wijkt, de deuren gaan open voor wie er schuilen wil. Ergens wordt een kind de levensadem ingeblazen, en hij staat op, niest een paar keer en loopt het leven tegemoet. Ergens wordt de nacht verdreven, omdat iemand een lichtje aansteekt en er beschermend de handen omheen houdt. Ergens wordt in de stilte een lied van verlangen gezongen en hier en daar wordt het voorzichtig overgenomen. Iemand vertelt een verhaal over leven door de dood heen, over hoe na maanden van verdriet er opeens een deur openging, een stem klonk, je werd geroepen. En je staat op, je pakt je spullen bij elkaar, en je laat je meevoeren naar de morgen.
Lieve gemeente,
Door de tijden heen, zijn er altijd mensen geweest die opstonden, opgewekt werden, die een spoor trokken in deze wereld. Ze openden hun deuren voor wie gastvrijheid zoeken. Ze slaan een arm om je heen als de kou diep in je botten zit, ze brengen een lichtje mee en verdrijven je nacht. Ze durven je te vertellen dat er leven mogelijk is, ook al lijkt alles je uit handen geslagen. En ergens tintelt het vertrouwen, dat je nergens van God verlaten bent, dat je niet kunt vallen, dan in zijn handen. We kunnen het niet bewijzen, maar soms zien we het heel even. In die ene die weer op haar voeten durfde te staan, in het kind dat opademt, in de vrouw die gastvrij haar deuren opent, in wie nieuwe dienstbare wegen durft te gaan.
Het wordt altijd weer Pasen, want Gods liefde is groter dan ons ongeloof en onze onmacht. Door de eeuwen heen hebben mensen ervan getuigt, er is een weg in de woestijn, een pad door de zee, leven te midden van dood. Zo gaan we op weg, elke dag weer verlangend naar de morgen. Zo gaan we op weg, in het kwetsbare vertrouwen dat we wel kunnen vallen, maar nooit zullen vallen uit Gods hand.
Amen.