Overdenking kerstmorgen 2020

Gemeente van Jezus Christus,

 

Op de kerstmorgen lezen we traditioneel het openingshoofdstuk van de evangelist Johannes. Voor hem geen voerbak, geen Bethlehem en geen ster. Geen Jozef en Maria op reis en een kind geboren in een stal. Johannes zet een andere toon. Een toon waarin de hele bijbel meeklinkt, waarin vertrouwde woorden met een nieuwe glans worden omgeven. In zijn openingswoorden lichten allerlei plekken in de bijbel op.

 

In het begin was het woord! Ervaren bijbellezers en hoorders, weten meteen waar Johannes op doelt. Want zo klinken de eerste woorden van de Thora. In het begin. Hier wordt de wereld tot leven geroepen. Hier gebeurt iets belangrijks.  In Johannes woorden resoneert Genesis 1, waar de geschiedenis van God en mensen als een klinkende ouverture wordt geopend. In het begin schiep God de hemel en de aarde. Hier begint Hij zijn geschiedenis met mensen. De aarde die nog woest en leeg was, chaotisch en verwarrend, wordt door de Eeuwige tot zijn thuis verklaard. Paal en perk zal hij stellen aan de woeste leegheid die ons bedreigt. De duisternis wordt verdreven en de overspoelende vloed wordt achter de dijk verstopt. Het eerste dat daartoe geschapen wordt is het licht. Er zij licht! En het was er. Licht zodat er onderscheid kan worden gemaakt in die verwarrende chaos, zodat de aarde een thuis kan worden voor allen die haar bewonen.

 

God maakt de aarde tot zijn woonplaats. Waar we hem meestal naar de hemel verbannen, de plaats waar hij in onze ogen thuishoort, maar hij amper macht heeft, kiest Hij ervoor de aarde tot zijn thuis te maken. Hier wil hij blijkbaar vertoeven, op aarde, onder ons. De God van de bijbel staat niet vanop een afstandje te kijken hoe het er in het aardse getob aan toegaat, maar wil van meet af aan in ons midden zijn, onder ons wonen. De bijbel schetst ons een God van nabijheid, die het huis van de aarde tot zijn en ons thuis wil maken.

 

Tegelijkertijd ontkomen we er niet aan dat de bijbel vol is van verhalen waarin die aanwezigheid van God wordt ontkend en verloochent. Blijkbaar hebben we moeite met een god die ons zo dicht op de huid zit. We hechten aan onze zelfstandigheid en onze vrijheid. Telkens weer proberen mensen daarom dat huis tot hun eigen bezit te verklaren en vergeten we dat de aarde ons slechts in bruikleen is gegeven.

 

Als ik soms om me heen kijk en zie hoe de aarde wordt uitgebuit, dan lijkt het of we God al lang van de aarde hebben verbannen. We hebben geen behoefte aan zijn blik en verschuilen ons als hij ons roept. Als ik zie hoe rijkdom slechts voor een klein groepje is weggelegd en wij hier in het westen een veel groter deel van de opbrengst van de aarde gebruiken dan in de rest van de wereld, moet ik met schaamrood op de kaken toegeven dat we ons de aarde al heel lang geleden hebben toegeëigend. Hebben we dan toch het licht in onze macht gekregen? Of al lang geleden verdreven? En was dat aan het begin van onze jaartelling al niet net zo?

 

Johannes opent het evangelie, zijn kerstverhaal, met dit bekende beeld. God maakt de aarde tot zijn thuis, brengt licht in de nacht en roept uit chaos en nacht een bewoonbare wereld tevoorschijn.

 

Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen. Onmiddellijk zijn we op vertrouwd terrein gekomen. Dat licht dat in het begin al tevoorschijn werd geroepen, ontmoeten we nu in een mens, een woord, een mens die zijn woorden doet en doet wat hij zegt.

 

Gods huis in de wereld, Gods tabernakel, die eens met het volk meereisde, krijgt gestalte in de man van Nazareth. Het woord is een mens geworden, is aanwezig in onze wereld. Johannes maakt er geen geheim van dat deze mens niet zomaar wordt ontvangen in deze wereld. Blijkbaar is er geen plaats voor hem, is zijn aanwezigheid te moeilijk of te pijnlijk voor ons.

 

Zit hij ons te dicht op de huid? Hebben wij liever een God op afstand? Of kunnen we het niet verdragen dat deze mens een plek heeft op de aarde. Johannes weet, net als wij, hoe het afloopt met Gods licht onder ons. Is het te confronterend om te zien hoe de mens is bedoeld in de gestalte van deze Jezus? Of is het misschien nog meer confronterend om in die gestalte te zien wie God is?

 

Dit jaar vieren we het kerstfeest in kleine kring. Het jaar 2020 werd getekend door een pandemie die heel de wereld op zijn kop heeft gezet. Opnieuw of misschien voor het eerst werd ons duidelijk dat het leven niet maakbaar is en we kwetsbaarder blijken dan gedacht. Toch is hiermee in gelovig perspectief nooit het laatste woord gezegd. Want als het kerstfeest ons iets duidelijk maakt is het de verbondenheid van God met ons mensenkinderen. Hij heeft zich van meet af aan verbonden met mensen, zelfs zodanig dat hij als mens onder ons heeft geleefd. Dat licht kan nooit gedoofd worden. Aan dat licht mogen we ons toevertrouwen, wetende dat we met heel ons leven tot dat licht zijn geroepen. We vieren het kerstfeest met open ogen in de wereld, vol verlangen naar waar het licht zich laat vinden onder ons. Op onze manier zullen we proberen dat licht uit te delen. Hoe? Door in alle eenvoud te volgen in de voetstappen van die ene. Door nabij te zijn als het leven zwaar is om te dragen, door te weigeren de nacht te veel eer te geven, door te blijven zeggen dat deze aarde Gods thuis is. Waar God thuis is, mogen wij thuiskomen. Waar hij zijn licht ontsteekt mogen we ons warmen. Waar hij ons aanraakt met zijn liefde, kunnen we die liefde doorgeven.

 

Lieve gemeente,

Het kerstfeest van 2020 zal voor velen van ons kaler en stiller zijn dan anders. Er zijn lege plekken in ons midden, er is verdriet om wie we missen, pijn om wat verloren ging. We voelen ons beperkt in onze bewegingsvrijheid. Die pijn mag er vandaag gewoon zijn, naast het stille vertrouwen dat God ons niet verlaat, maar misschien juist in die pijn naast ons staat en ons verdriet deelt. We vieren het feest in het vertrouwen dat we thuis mogen zijn in het licht, het licht dat schijnt in de duisternis. De duisternis heeft het niet in zijn macht gekregen. Het herinnert me aan dat kleine gedicht van Hans Andreus:

 

Gelukkig dat

het licht bestaat

 

en dat het met

me doet en praat

 

en dat ik weet

dat ik er vandaan

 

kom, van het licht

of hoe dat heet.[1]

 

Ik wens u goede dagen toe, dagen waarin de stilte uitnodigt tot rust en bezinning, dagen waarin licht kan worden gedeeld, dagen waarin we ons opnieuw toe durven te vertrouwen aan het licht van de Eeuwige. Een licht dat nooit zal doven.

Amen.

[1] Hans Andreus, Of hoe dat heet, Holte van licht, Haarlem 1975