Preek n.a.v. Deut. 4, 32-40 en Johannes 15, 1-8.
Gemeente van Jezus Christus,
Bij een eerste oppervlakkige lezing van de teksten, dacht ik: mooie bemoedigende woorden. Een hele wereld licht voor mij op in dat beeld van de wijnstok. Ik zie mezelf al zitten, ergens in het vroege najaar, op een plek waar de zon nog volop schijnt. Boven mij een dak van wijnstokken vol met prachtige druiven. Ik zit er in de schaduw onder. Een lange tafel met vrolijk lachende mensen om mij heen. Iedereen die mij lief is, is aangeschoven. Schalen worden doorgegeven, glazen gevuld, verhalen verteld. Het leven is goed, zo is het bedoeld.
Alle verhalen over wijngaarden in de bijbel resoneren wanneer Jezus zichzelf de wijnstok noemt. Het gaat hier over het goede leven, over wijn die fonkelt in de glazen, over feest, over een toekomst waarin mensen veilig en geborgen zijn. En ik heb geen enkele moeite dat beeld voor ogen te halen.
De meelezers verging het echter heel anders. Zij struikelden over het verbranden van de takken en over volkeren die verdreven worden om ruimte te maken voor Israël. Helemaal geen bemoedigende teksten dus, maar eerder vragen en een ongemakkelijk gevoel. Zijn wij als gelovigen dan zo veel beter dan de anderen? Heeft God geen oog voor wie anders zijn? Dit kan toch niet waar zijn!
Mijn droombeeld wordt wreed verstoord, maar ik wordt gelijk uitgedaagd de teksten opnieuw te lezen, met deze opmerkingen in mijn achterhoofd. Ik kijk eerst met u naar Deuteronomium en vervolgens naar de tekst uit het Johannesevangelie. Waarna ik toch een lans zal breken voor het bemoedigende karakter van de tekst.
Het boek Deuteronomium opent met een lange rede die Mozes houdt, veertig jaar na het overhaaste vertrek uit Egypte. Hij maakt als het ware de balans op. In het slotakkoord klinkt het nog één keer: hoe het volk bevrijd werd uit de slavernij en een weg vond door de woestijn naar nieuw land. Overal ziet Mozes vernietigende goden om zich heen. Goden die mensen tot slavernij dwingen, die hen klein en machteloos maken. Hoe anders is de God van Israël. In vuur en wolk kwam hij hen rakelings nabij, maar vernietigde hen niet, hij beschermde en behoedde zijn mensen. Hij gaf hun de Thora als regel ten leven en behoud van de vrijheid. Mozes richt zich hier tot zijn eigen mensen, nog steeds onderweg na jaren in de woestijn. Hij kijkt terug op wat is geweest en richt hun blik op de toekomst. Op dat land waar ze veilig kunnen wonen. Alles en allen die hen bedreigen zijn vergaan. Hij spreekt tegenover slaven, die vrijheid krijgen, tegen vervolgden, die veilig zijn, tegen kwetsbare mensen, die opademen, ruimte krijgen. Herkenbaar voor eenieder die zich in het leven bedreigd heeft gevoeld door anderen. In deze dagen van het herdenken van de oorlog en de bevrijding, waarin menigeen verlangde naar leven en toekomst geen vreemd gevoel. Bevrijd ons van onze bezetter. De focus ligt bij Mozes volledig op het bevrijdend handelen van God, op de ademruimte die hij schept voor een kwetsbaar volk.
Jezus spreekt in het evangelie van Johannes tot zeven keer toe: ik ben. De eerste keer zegt hij: ik ben het brood des levens. En nu, de zevende keer, zegt hij: Ik ben de wijnstok. Jezus als brood en wijn voor ons. In deze gelijkenis nodigt hij ons uit onze plaats te bepalen. Hoe verhoud jij je tot mij? Wat is jouw plek in het verhaal?
De symboliek ligt voor het oprapen. De wijngaard is van de wijngaardenier, van God zelf, zijn volk is de wijngaard. In de hele bijbel wordt dit beeld opgeroepen. Een wijngaard is een bewerkelijke tuin. Er moet gesnoeid, gesproeid, onkruid gewied en met veel aandacht worden gewerkt. De profeten beschrijven de wijngaard altijd als teken van Gods koninkrijk, als ieder mens mag zitten onder zijn wijnrank en de vruchten van zijn werk zelf mag plukken. Waar de leiders van het volk er een potje van maken, worden ze beschuldigd van het vernietigen van de wijngaard.
Jezus neemt dat beeld hier opnieuw op. Ik ben de wijnstok en jullie zijn de ranken. Hij spreekt hier tegen zijn leerlingen, zijn meest verbonden mensen. Die hem overigens straks stuk voor stuk zullen verraden, maar dat terzijde. Zo verbonden zijn we aan elkaar, lijkt hij te zeggen, als de wijnstok en haar ranken. Zoals iedereen die iets weet van tuinieren moet je om die verbondenheid te bewaren soms snoeien en zijn er ook takken die je gewoon moet weghalen, omdat ze geen vrucht dragen. Wanneer je deze tekst ziet als een onderscheid tussen gelovigen en ongelovigen, maak je de woorden onschadelijk. Alsof wij altijd aan de gelovige kant staan en anderen niet. Alsof het duidelijk is wat geloven nu precies inhoudt en wie de ranken zijn en wie de dorre takken. Alsof die scheiding zou liggen tussen mensen en niet in onszelf. Gaat het bij geloven om het aanvaarden van een set waarheden? Of misschien om iets heel anders, om vrucht dragen. En wat is dat dan vrucht dragen?
Jezus spreekt over de schouders van zijn leerlingen ons aan. Hij laat zien hoe verbonden we met hem en in hem met God zijn. De ranken worden gedragen door de wijnstok. We mogen ons geborgen voelen. We staan er niet alleen voor. Maar tegelijkertijd worden ons de ogen geopend. Waar draag jij vrucht? Waar verlies jij je aandacht aan zaken die niet belangrijk zijn? Waar weet jij je verbonden aan anderen? En mag die verbondenheid ook pijn doen? Zou het zo kunnen zijn dat wanneer we ons verbinden aan anderen er ook gesnoeid moet worden? Misschien moeten er ook takken worden weggedaan en verbrand. Durven we los te laten wat ons klein maakt, wat ons verhinderd ons te verbinden aan God en mensen? Misschien moeten onze vooroordelen aangepakt worden, waarmee we in een ogenblik onze naaste oordelen en veroordelen. Of misschien moet ons ongeduld wel weggesnoeid en verbrand worden, als we onredelijk veel van een ander verwachten. Misschien moeten we onze angst laten varen, om het verdriet van de ander in ons leven toe te laten en eraan te slijten. Misschien moet de mildheid wel groeien, een mildheid die maakt dat we anderen zien door de ogen van Jezus, in alle kwetsbaarheid als kinderen van de Eeuwige.
Ik vermoed dat we allemaal wel weten waar wat snoeien goed voor ons is en waar we misschien afscheid zullen moeten nemen van wat ons hindert ons te verbinden aan God en mensen. Dat zal voor eenieder van ons anders zijn, en in elke levensfase weer anders zijn.
De dichtregel van Ellen Warmond bij het beeld van mijn nog kale wijnrank in de regen zegt het zo mooi:
Ieder takje dat je ooit
vergat te snoeien
wordt oerwoud dat je overwoekert
Als je vrij wil zijn, zul je keuzes moeten maken. Los moeten laten wat die vrijheid bedreigt en vernietigd. Het oordeel over wat er gesnoeid of weggegooid moet worden is gelukkig niet aan ons. Daar zorgt de wijngaardenier zelf voor. Maar een beeld wil ik graag aan u meegeven. Wij, mensenkinderen, zijn de ranken. Die ranken worden gedragen door de wijnstok. Vervolgens mogen die ranken vrucht dragen. In die dubbele verbondenheid mogen we leven. Verbonden aan de wijnstok die ons laat zien wie de wijngaardenier is. En verbonden aan wie naast ons staan, wie ons zijn toevertrouwd. We weten onszelf en deze wereld gedragen door de liefde van God. Die liefde is groter dan ons ongeloof. In die liefde mogen we thuis zijn, die liefde mogen we met vallen en opstaan delen. Dan bloeit de wijngaard op. Dan zitten we aan die lange tafel, we schikken nog even in voor wie later komt. Zo wordt iets van een beloofd land zichtbaar. Waar ieder mens vredig en gelukkig in Gods wijngaard thuis is. Waar het glas wordt geheven en de wijn fonkelt. Lechajim, Op het leven!
Amen.