‘Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart’
1 Koningen 3: 9
Na het kringgesprek met Anja Bruijkers (geestelijk verzorger) kwam ze schuifelend naar me toe. ‘Ga je met me mee? Ik voel me niet zo goed.’ ‘Wilt u even gaan liggen misschien?’ ‘Nee, dat is het niet, ik ben zo alleen en dat voel ik hier,’ haar hand op haar hart leggend.
Met kleine pasjes liep mevrouw L. naar haar kamer. De eerste maanden van haar verblijf was haar kamer leeg op een bed en een kast van het huis na. Inmiddels hangen er schilderijen en staan er meubeltjes; een eettafel met stoelen, een fauteuil, een salontafel. Mevrouw L. pakte een washand waar kleurpotloden in zaten. Op de eettafel stond een mandje met nog meer kleurpotloden. ‘Dit helpt een beetje, dan voel ik iets, ik wil iets voelen, begrijp je? Het maakt me rustig.’ Mevrouw L. liet enkele potloden door haar handen gaan. ‘Kleuren doe ik zelf, niemand hoeft me dan te helpen. Mijn man vindt het maar raar, hij begrijpt het niet.’
Razend knap vind ik het, dat ze heeft uitgevonden dat kleuren haar helpt. Ze bedankte me voor het luisteren, ‘want dat helpt ook altijd.’ Beschaamd liep ik haar kamer uit, beseffend dat ik haar nu pas begreep. Mevrouw L. had zich niet al kleurend teruggetrokken in haar eigen wereldje. Mevrouw L. was aan het overleven middenin de wereld, in het leven dat haar in zijn greep had gekregen op een paar vierkante meter, ‘terwijl ik altijd buiten was.’
De vragen van Anja hadden haar gedachten omgewoeld. ‘Waar word je blij van, wat had je anders willen doen in je leven, welk seizoen past bij je?’ En toen was mevrouw L. gaan praten. Ze voelde dat ze het kwijt moest. ‘Ga je met me mee?’
Tineke Vroegindeweij