Leven in tijden van Corona

‘In de boodschap van het evangelie zal iedereen andere accenten zetten. Voor mij springen er twee kroonjuwelen uit. Het ene zorgt voor troost en bemoediging, het andere voor uitdaging en aansporing. De troost zit voor mij in het diepe besef dat wij gedragen worden. Wij worden niet aan de afgrond overgelaten. Wij zijn geen prooi van ultieme zinloosheid. Er is iets dat ons draagt, iets waarin wij geborgenheid vinden. Noem het Leven, noem het Liefde, noem het God.

Het andere kroonjuweel daagt ons uit. Dat is de boodschap dat er toekomst is.’

Uit: artikel ‘Peter Nissen wordt dominee’ Trouw, 9 november 2013

Half maart bemoedigden we elkaar: ‘Hopen dat het snel voorbij is.’ Geplande feestjes en verjaardagen stelden we uit. Cadeautjes gaven we ‘vast’ aan de deur af. Maar langzaamaan begint het tot ons door te dringen. Dit is niet iets van een paar weken. Misschien is zelfs een paar maanden nog te optimistisch.

‘Het leven voor en het leven na Corona’ is een veel gebezigde uitspraak geworden. We kunnen de gevolgen niet overzien en proberen bij de dag te leven. We brengen structuur aan, onderhouden contacten zo goed en zo kwaad als het kan. Overdag zeggen we opgewekt door de telefoon dat het ‘aardig gaat naar omstandigheden’ en dat het zo fijn is dat de zon uitbundig schijnt. Maar ’s avonds, als we in bed liggen, wordt het lastiger. We weten geen raad met alles wat er op ons afkomt.

Het geeft een gevoel van rouw. Verlies van ‘het leven voor Corona’, toen we nog een knuffel mochten geven, een arm om iemand mochten heenslaan, toen we nog tussen andere mensen in de kerkzaal mochten zitten of waar dan ook.

September 2017 was ik op een congres Niet Aangeboren Hersenletsel. Een van de lezingen werd verzorgd door de Belgische professor Manu Keirse, expert in het omgaan met verlies en rouw. Hij maakte een onuitwisbare indruk op me. Graag deel ik het verhaal dat hij vertelde en dat ons iets vertelt over het omgaan met verlies en verdriet.

Tineke Vroegindeweij

 

De drie bomen

‘Er waren eens drie bomen, die alle drie in een hevige storm een grote tak waren kwijtgeraakt.

De drie bomen waren elk op een andere manier met hun verlies omgegaan.
Jaren later ging ik de bomen weer opzoeken.
Gisteren heb ik ze teruggevonden en met hen gesproken.

De eerste boom rouwde nog steeds om zijn verlies en zei ieder voorjaar als de zon hem uitnodigde om te groeien: ‘Nee, dat kan ik niet want ik mis een belangrijke tak.’
Ik zag dat hij klein was gebleven en in de schaduw stond van de andere bomen.
De zon drong niet meer tot hem door. De wonde was duidelijk zichtbaar en hij zag er naakt uit. Het was het hoogste punt van de boom. Hij was niet meer verder gegroeid.

De tweede boom was zo geschrokken van de pijn
dat hij snel had besloten om het verlies te vergeten.
Hij was moeilijk te vinden, want hij lag op de grond.
Een voorjaarsstorm had hem doen omwaaien. Hij had zijn greep op de aarde verloren.
De plek van de wonde was moeilijk terug te vinden.
Deze zat verstopt achter een heleboel vochtige bladeren en lag daar te rotten.

De derde boom was ook erg geschrokken van de pijn en de leegte in zijn lijf
en hij rouwde om zijn verlies.
Het eerste voorjaar toen de zon hem uitnodigde om te groeien, had hij gezegd: ‘Dit jaar nog niet.’ Toen de zon het tweede voorjaar weer terugkwam met de uitnodiging, had hij gezegd:
‘Ja zon, verwarm mij zodat ik mijn wonde kan verwarmen.
Mijn wonde heeft warmte nodig, opdat ze weet dat ze erbij hoort.’
Toen de zon het derde voorjaar weer terugkwam, sprak de boom: ‘Ja zon, laat mij groeien.
Ik weet dat er nog zoveel te groeien is.’ De derde boom was ook moeilijk te vinden,
want ik had niet verwacht dat hij zo groot en sterk zou zijn geworden.
Gelukkig heb ik hem herkend aan de dichtgegroeide wonde,
die vol trots in het zonlicht werd gehouden.’

Manu Keirse